Tagarchief: Rome spelletjes

VRIJESCHOOL – Geschiedenis – 6e klas (2-1)

.

Geschiedenis is vaak een ‘vertelvak’. En altijd weer een uitdaging hoe het midden te houden tussen een eenzijdig eenrichtingverkeer leerkracht-leerling en de mogelijkheden die er zijn om de leerlingen er – letterlijk – inderdaad bij te betrekken.

Een van de mogelijkheden is bv. in te gaan op hoe de Romeinen speelden.
Het is niet meteen het belangrijkste onderwerp van de geschiedenisperioden in klas 6, maar kan naast de ‘ernst’ van keizers, oorlogen, intriges, politiek enz. voor een luchtige noot zorgen.

SPELLETJES IN ROME
.
Van diverse Romeinse auteurs zijn teksten bewaard gebleven waaruit duidelijk blijkt hoe belangrijk spelle­tjes in die tijd waren. Ovidius (1ste eeuw voor Chr.) be­schrijft in zijn “Ars Amatoria11 (de kunst van het bemin­nen) dat een jongen de liefde van een meisje kan win­nen door haar te laten winnen in het spel; hij noemt daarbij spelletjes als dobbelen, bikkelen en het Ludus Latrunculorum (spel van de soldaatjes). In een volgend hoofdstuk van datzelfde boek volgen dan tips voor meisjes: zorg in hemelsnaam dat je goed bent in spelle­tjes, want een verliezende en huilende vrouw bevalt geen enkele man. Om er voor te zorgen geliefd te blij­ven, gaven de Romeinse keizers het volk brood en spelen, maar ook zelf kwamen ze op dit gebied niets te kort. Keizer Augustus (27 voor Chr. – 14 na Chr.) schreef in een aantal brieven o.a. dat hij zelfs tijdens het eten bikkelde. Terwijl in die tijd het kansspel verboden was gingen daarbij toch behoorlijke sommen over tafel. Augustus verloor veel, maar dat kwam “omdat hij ie­dereen het geld liet behouden dat hij, Augustus, had ge­wonnen.” Hij meende zo een plekje in het hiernamaals te kunnen bemachtigen. Aan tafelgasten deelde hij regelmatig geld uit, voor het geval dat ze met elkaar wilden dobbelen of het spelletje “even-oneven” wilden spelen. En Augustus was niet de enige keizer die zich schuldig maakte aan het overtreden van het kans­spelverbod, ook de keizers Commodus en Lucius Verus speelden jaren later naar hartenlust. Dat het voor sommige Romeinen heel belangrijk was om te winnen, bewijst het volgende voorval. Een ter dood veroordeelde man speelt voor z’n terechtstelling met een medegevangene het Ludus Latrunculorum. Als het moment is aangebroken waarop hij terechtgesteld zal worden vraagt hij zijn bewaker om als getuige op te treden voor het feit dat hij aan het winnen was. Hij wil namelijk niet dat zijn tegenstander na het voltrekken van het vonnis zal zeggen dat hij gewonnen had.

Benodigdheden

Bij bepaalde spelletjes worden noten gebruikt: we kun­nen hierbij kiezen voor walnoten of hazelnoten. Op speelborden wordt met speelsteentjes gewerkt. Wie heel veel geduld heeft kan in het grind gaan zoeken naar mooie, kleine witte en zwarte stenen ter grootte van een kwartje. Deze moeten het liefst tamelijk vlak zijn, dus niet bol. De Romeinen gebruikten ook wel scherven van twee verschillende soorten aardewerk die zij afvijlden tot ronde schijven ter grootte van een dam­steen. Ook vijlden zij stukjes bot, met heel veel geduld, af tot er mooie ronde schijfjes ontstaan waren. Ook dik vensterglas werd wel gebruikt. Petronius (1ste eeuw na Chr.) beschrijft in zijn “Cena Trimalchionis”, het ver­slag van een zeer decadente maaltijd, dat de gastheer Trimalchio gouden en zilveren munten gebruikte in plaats van zwarte en witte steentjes.

Dobbelstenen worden door archeologen regelmatig opgegraven. De vorm en cijferindeling waren hetzelfde als tegenwoordig. We kennen dobbelstenen in allerlei materiaal: bot, bergkristal en brons. Er zijn ook bronzen en zilveren dobbelstenen in mensengedaante gevonden.
Een dobbelbeker werd gemaakt uit brons of aardewerk. Valsspelers bestonden ook toen al: er zijn dobbelstenen gevonden waarbij een extra stukje lood is toegevoegd, zodanig dat het vlak met de 6 altijd boven kwam te liggen.

De turricula (dobbeltoren) werd gebruikt om te voorko­men dat er gesjoemeld werd bij het gooien. Meestal was er een speciaal bord met opstaande rand waarop de dobbelsteen gegooid moest worden.

6e klas dobbeltoren.bmp

Speelborden zullen veelal van hout geweest zijn, een materiaal waar door de eeuwen heen weinig van is overgebleven. Uit een epigram (spottend gedicht) van Martialis (1ste eeuw na Chr.) mogen we concluderen dat zo’n bord aan twee kanten te gebruiken was, net zoals wij onze dam- en schaakborden gebruiken. Romei­nen speelden blijkbaar graag een bordspelletje in de open lucht want er zijn talloze speelvelden gevonden op pleinen, traptreden, en trottoirs in steden als Rome en Pompeji. Ook in dakpannen werden speelvelden gekrast om de dakpannen op die manier als speelbord te ge­bruiken.

Bikkels (spronggewrichten van achterpoten van schapen, geiten of kalveren) worden in ruime mate gevonden bij opgravingen. Het is moeilijk te zeggen of het om slachtafval gaat of om speelstukken. Deze gewrichtjes kunnen namelijk direct gebruikt worden, zonder dat je er iets aan vijlt. Elke zijde van zo1 n bikkel, waarvan we ook uitvoeringen in ivoor en brons vinden, had een bepaalde waarde, vergelijkbaar met dobbelstenen.

Spelletjes zonder extra hulpmiddelen

Dag en nacht (2 grote groepen spelers)
In een speelveld met een lengte van ± 30 m staan de spelers van 2 groepen met de ruggen tegen elkaar, de ene groep heet dag, de andere nacht. Iemand gooit een stuk hout in het veld, dat aan de ene kant zwart (nacht) is en aan de andere kant wit (dag). De kleur die boven komt te liggen, “is het”. Deze groep moet de andere groep, die uit het speelveld probeert te lopen, gaan vangen. De gevangenen moeten met gesloten ogen met hun vanger (op de rug) naar de andere kant van het speelveld lopen. Als dat lukt, heeft hij zich vrijgekocht en speelt hij weer mee in zijn eigen partij. Als het niet lukt, moet hij bij de tegenstander meespelen. De wed­strijd is voorbij als een partij helemaal leeg is. Dan mag de andere partij de vanger spelen.

Micare digitis (snel je vingers opsteken, 2 spelers) De spelers staan of zitten tegenover elkaar, hun rechter­hand is tot een vuist gebald. Ze tellen: “Een, twee”, en bij drie steekt eenieder een aantal vingers naar voren en roept daarbij hoeveel het totaal aantal naar voren gesto­ken vingers van de beide spelers bedraagt. Hij/zij die het juiste aantal heeft geraden krijgt een punt en steekt daarbij 1 vinger van zijn linker hand omhoog. Wie het eerst 5 punten (dus de gehele linkerhand in de lucht) heeft, is de grote winnaar. Dit spel wordt in Italië nog steeds gespeeld onder de naam Morra.

Blindemannetje (minstens 4 spelers)
Eén speler wordt geblinddoekt,  de  anderen gaan hem/haar sarren. De blinde moet iemand vangen, die dan op zijn beurt weer de blindeman is. Een variatie hierop voor grote groepen is twee spelers te blinddoe­ken, die elkaar dan in de menigte moeten zien te vin­den

Spelletjes met weinig materiaal

Noten zijn bij deze categorie favoriet spelmateriaal, omdat ze voor allerlei doeleinden gebruikt kunnen worden. In het gedicht “Nux” (noot) van Ovidius staan 5 spelletjes uitgebreid beschreven, zodat we, samen met afbeeldingen op kindersarcofagen vrij nauwkeurig weten hoe deze spelletjes gespeeld werden.

Orcaspel (spel met de aarden pot, 2 of meer spelers).
Ieder heeft 5 (hazel)noten. Van een afstand van 2 m dienen de noten in een niet te grote bak (orca) te wor­den gegooid.
Voor iedere noot die in de orca verdwijnt krijgt hij/zij 1 punt. Dit spel over een aantal ronden spelen

Nuces Castellatae (torentjes van noten, 2 of meer spe­lers)
Dit is een soort bus-gooien, welbekend van kermissen. Vijf hoopjes van 4 walnoten maken, op een afstand van 2,5 tot 4 meter een lijn trekken van waaraf gegooid moet worden. Ieder heeft 5 walnoten en met elke noot probeert hij een hoopje noten omver te gooien. De ge­raakte noten mag hij houden. Daarna worden er uit de grote zak walnoten opnieuw 5 hoopjes gemaakt voor de volgende speler. Wie na 5 ronden de meeste noten heeft is winnaar.

Notenglijbaan (2 of meer spelers)
Elke speler heeft 10 walnoten, die hij om beurten van een schuine plank laat rollen. Als de ene noot de ande­re raakt, mag de speler beide noten houden. Wie geen noten meer heeft is uit, de winnaar is diegene die als laatste nog noten heeft.

Par-impar (gelijk-ongelijk, 2 spelers)
Ieder heeft een aantal kleine voorwerpen (noten, bonen, steentjes). De ene speler neemt een deel hiervan in zijn hand en zijn tegenstander moet raden of het een even of oneven (par-impar) aantal is. Raad zijn tegenstander het goed dan krijgt hij een noot/boon/steentje. Vervol­gens is de ander aan de beurt om te raden. Verliezer is degene die als laatste geen voorwerpjes meer heeft.

Deltaspel (2 of meer spelers)
Teken met krijt (of met een stuk dakpan, zoals de Romeinen gedaan zullen hebben) een gelijkbenige driehoek (de Griekse letter Delta) op de grond en verdeel die in 10 gelijke stukken. Schrijf op de strook aan de basis I en vervolgens II, tot X in de top. Op een afstand van 2 tot 3 meter gooien de spelers telkens 5 noten in deze driehoek. Daarna worden de punten geteld. Wie de meeste punten heeft is de winnaar.

6e klas Romeinse spelletjes 1

Spelletjes met speelborden

Molenspel (2 spelers)
Beide spelers hebben 9 speelstenen, die ze om beurten op een zwart rondje op het bord leggen en daarbij proberen de stenen op een rij verbonden door een streep (= molen) te krijgen. Ieder probeert natuurlijk te voorkomen dat de ander een molen krijgt. Als iemand een molen heeft mag hij van de ander een steen wegne­men, maar niet uit een gesloten molen. Als alle stenen gezet zijn mag er om beurten een willekeurige steen 1 plaats opgeschoven worden. Als iemand nog slechts 3 stenen heeft mag hij springen d.w.z. zijn stenen op een vrije plaats zetten. Als iemand zijn tegenstander tot 2 stenen heeft teruggebracht is hij de winnaar. Dit spel heeft iets weg van ons boter, kaas en eieren.

6e klas Romeinse spelletjes 2
Loculus Archimedius (kastje van Archimedes, 1 speler)
Een geduldspel dat lijkt op het Chinese Tangram. U kunt het spel zelf maken door de figuren op triplex na te tekenen en uit te zagen. De meest fantastische voorstellingen kunnen hieruit te voorschijn komen, maar probeert u eerst maar eens om er weer een mooi vier­kant van te maken.

6e klas Romeinse spelletjes 3

6e klas Romeinse spelletjes 6

6e klas Romeinse spelletjes 7

Ludus Latrunculorum (spel der soldaatjes, 2 spelers)
De spelers zetten hun 16 stenen in de 2 rijen aan hun kant van het speel­bord. Om de beurt zetten ze een steen 1 plaats voor- of achteruit. Slaan mag alleen diagonaal (voor- of achteruit); er mogen meer stenen achter elkaar geslagen worden. Het ene leger moet het andere leger geheel uitroeien. Een soort damspel dus.

6e klas Romeinse spelletjes 4

Ludus XII Scriptorum (twaalfpuntenspel, 2 spelers)
Iedere speler heeft 12 speelstenen die in het midden van het bord worden opgesteld. De stenen moeten van I naar XXIV verplaatst worden, tegen de wijzers van de klok in. Iedere speler gooit met 2 dobbelstenen; het aantal ogen dat gegooid wordt, bepaalt hoeveel posities een steen verplaatst mag worden. Elke speler mag ge­bruik maken van 1 steen voor het totaal aantal ogen, of voor iedere dobbelsteen 1 speelsteen gebruiken. Komt er een speelsteen op het vlak waar een speelsteentje van een andere kleur staat dan moet deze steen terug naar af. Als er van 1 kleur 2 of meer stenen staan, dan mag hier geen andere kleur bij. Wordt er met beide dob­belstenen hetzelfde aantal ogen gegooid dan mag de speler nog een keer gooien. De winnaar is degene die al zijn stenen het eerst naar XXIV of erbuiten gegooid heeft. Dit is een soort Backgammon.

6e klas Romeinse spelletjes 5

6e klas geschiedenis: alle artikelen

6e klas: alle artikelen

Vrijeschool in beeld6e klas w.o. geschiedenis

.

.

.

694-634